Meloenen
Naamgeving en herkomst
De meloen wordt gerekend tot de soort Cucumis melo en behoort daarmee tot hetzelfde geslacht als de komkommer en augurk. In botanisch opzicht staat de meloen zo ver van de komkommer en augurk af dat onderlinge kruisingen op natuurlijke wijze niet mogelijk zijn.
De soort Cucumis melo is genetisch diploid (2n =2x = 24). Het is onduidelijk uit welk gebied de soort van origine afkomstig is. Midden-Azië wordt vaak genoemd als het meest waarschijnlijke herkomstgebied. In 2000 werd echter een wetenschappelijk stuk gepubliceerd, waaruit naar voren kwam dat Afrika het meest waarschijnlijke herkomstgebied is.
Vast staat in ieder geval dat meloenen al zeer lang in cultuur zijn. Op Egyptische muurschilderingen die dateren van 2000-1500 voor Christus, worden reeds meloenen weergegeven en in Chinese literatuur van 1000-500 voor Christus worden reeds praktische adviezen voor de teelt van meloenen gegeven.
De meloen moet niet worden verward met de watermeloen (Citrullus vulgaris of Citrullus lanatus). De watermeloen staat in botanisch opzicht zelfs zo ver van de meloen af dat deze is ingedeeld in een ander geslacht. Het behoorlijk grote verschil tussen meloenen en watermeloenen is niet alleen zichtbaar aan de planten en de groeiwijze, maar ook aan de vruchten (schil, textuur en kleur van het vruchtvlees, smaak, het uiterlijk en de ligging van de zaden).
Teneinde de meloen beter te onderscheiden van de watermeloen, wordt de meloen ook wel aangeduid als suikermeloen of honingmeloen en in Engelstalige landen ook wel als “rockmelon”.
Kenmerken en teelt
Meloenen zijn warmteminnende planten die daardoor het beste onder glas kunnen worden geteeld. Buitenteelt is in Nederland erg moeilijk: jonge meloenenplanten verdragen namelijk geen kou, terwijl de kans hierop nog erg groot is op het tijdstip dat ze buiten moeten worden uitgeplant. Buitenteelt zal derhalve alleen lukken indien er na het uitplanten geen koudeperiode is en dan nog zal de teelt uitsluitend succesvol kunnen zijn op warme en beschutte standplaatsen én indien gebruik wordt gemaakt van zeer vroeg rijpende rassen.
Meloenen worden in de kas het liefst vertikaal langs een touw geleid. De planten vragen dan de minste ruimte en geven de mooiste vruchten (geen ligplekken). De plantafstand in de rij bedraagt dan zo’n 45 à 50 cm. Onder platglas (en buiten) ben je echter aangewezen op liggende teelt.
De plant is een éénjarige klimplant met hechtranken. Aan de planten kunnen drie soorten bloemvormen worden aangetroffen: mannelijke bloemen (met alleen meeldraden), vrouwelijke bloemen (met alleen stampers) en gemengde tweeslachtige bloemen (met meeldraden en stampers). Vrouwelijke en gemengde bloemen hebben een vruchtbeginsel onder de bloem. Het spreekt voor zich dat alleen de vrouwelijke en gemengde bloemen vruchten kunnen zetten. Bij de meest gangbare meloenenrassen die in Nederland worden geteeld komen meestal mannelijke en gemengde bloemen voor (dus geen zuiver vrouwelijke bloemen). In de bladoksels van de hoofdstengel van de plant komen gewoonlijk uitsluitend mannelijke bloemen voor, zelden gemengde of vrouwelijke.
De vruchtzetting van meloen is een verhaal apart. Een vrouwelijke of gemengde bloem moet worden bevrucht alvorens deze kan uitgroeien tot een meloen. Gewoonlijk doen insecten (zoals bijen) dit, doch in menige hobbykas vliegen niet zo veel insecten waardoor de meloenen handmatig een handje moeten worden geholpen. Daarna is het de kunst om in één zetting circa 3 tot 6 vruchten aan één plant te krijgen (minimum en maximum gewenste aantal vruchten is mede afhankelijk van de vruchtgrootte van het betreffende ras). Het bijzondere is namelijk dat indien een meloenenplant eenmaal vruchten heeft gezet, dit de vorming van nieuwe vruchten belet. Het is dus de kunst om in één zetting meteen het gewenste aantal vruchten aan de plant te krijgen. Mochten er toch te weinig vruchten in één keer zijn gezet (bijvoorbeeld slechts 1 of 2), dan worden deze afgeplukt met het oogmerk om enkele dagen erna een nieuwe zetting met meer vruchten te verkrijgen.
Na de vruchtzetting gaat de meloenenplant nagenoeg stil staan in de groei. Alle energie gaat dan in de groei van de vruchten zitten. Doordat alle vruchten in één keer zijn gezet, zullen deze ook nagenoeg op hetzelfde tijdstip (binnen één week) afrijpen. Enige mate van oogstspreiding kan dus alleen verkregen worden door het aanplanten van rassen met verschillende rijpingstijden, of door het op verschillende momenten aanplanten van jonge meloenenplanten. Uitsluitend vroeg geplante meloenenplanten (d.w.z.: eind april tot begin mei) van rassen die niet al te laat rijpen, zijn echter in staat om na de eerste oogst nog een keer een rijpe tweede zetting te geven. De planten schieten na de oogst namelijk weer in de groei en vormen dan opnieuw vruchten. Deze tweede zetting zal dan in het najaar rijpen. Extra voorwaarde is dat de meloenplanten na de eerste oogst nog 100% vitaal zijn (en aan die voorwaarde wordt niet altijd voldaan).
De groente- en fruithandel maakt gebruik van een grove indeling van de verschillende rassen in diverse rasgroepen (hierna: cultivargroepen). Zo’n cultivargroep is soms genoemd naar een oud succesvol ras waar plantenveredelaars op voortgeborduurd hebben. Zo worden de hedendaagse Galiameloenen namelijk niet meer geproduceerd door planten van het originele ras ‘Galia’, maar door nieuwe verbeterde rassen die op de originele ‘Galia’ lijken. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de cultivargroepen van de Charentaismeloenen en de Ogenmeloenen.
Er zijn nog veel meer cultivargroepen, doch we doen hier geen poging om deze uitputtend te behandelen, mede omdat een uitputtende behandeling onmogelijk is. Onderscheid tussen verschillende cultivargroepen vervaagt doordat onderlinge kruisingen heel gemakkelijk tot stand kunnen worden gebracht. Door onderlinge kruisingen kunnen weer nieuwe types op de markt worden gebracht die na een commerciëel succesvolle introductie een nieuwe cultivargroep kunnen gaan vormen.
De teelt van meloen is moeilijk. Niet alleen vanwege de bovenomschreven bijzonderheden omtrent de vruchtzetting, doch ook vanwege de grote vatbaarheid voor diverse bodemschimmels (zoals: Verticillium dahliae, Phomopsis sclerotioides en Fusarium oxysporum f.sp. melonis). Vanwege deze bodemschimmels kunnen meloenenplanten beter niet te vaak in dezelfde ondergrond van de hobbykas worden geplant en moet dus elk jaar van plaats worden gewisseld. Meloenen kunnen worden geënt op bepaalde pompoenenonderstammen die resistent zijn tegen sommige van de genoemde bodemschimmels.
Van de de schimmelziektes die de meloenenplanten bovengronds kunnen aantasten is echte meeldauw (Sphaerotheca fusca ofwel Sphaerotheca fuliginea) wel de belangrijkste. Er zijn rassen beschikbaar met resistentie tegen één of meer fysio’s van de echte meeldauwschimmel.
Omschrijving collectie FruitLent
In de hobbykas van FruitLent worden elk jaar 10 à 15 meloenenplanten aangeplant, die vertikaal langs een touw omhoog worden geleid, met een onderlinge plantafstand van zo’n 45 à 50 cm.
Er is ervaring opgedaan met de volgende rassen (deze zijn dus niet allemaal elk jaar in FruitLent aanwezig):