Aardbeien

Naamgeving en herkomst

De geschiedenis van de hedendaagse aardbei begint niet bij de bosaardbei (Fragaria vesca) die in Nederland en de rest van Europa in het wild groeit. Weliswaar werden de kleine aromatische vruchtjes van de bosaardbei in de prehistorie al gegeten en werden de planten al vóór onze jaartelling gecultiveerd. Men slaagde er echter nooit in om de vruchtgrootte van de bosaardbei door selectie op voldoende niveau te krijgen. Ook de inheemse doch zeldzamere Fragaria moschata (grote bosaardbei, muskaataardbei of muskusaardbei) werd soms wel gecultiveerd.

De geschiedenis van de hedendaagse aardbeien begint met de teelt van de scharlaken-aardbei, ofwel in het Engels: “scarlet”. De scharlaken-aardbei groeit van origine in open bosgebieden en graslanden van Noord-Amerika, namelijk van de oostkust tot de Rocky mountains en van Nieuw-Mexico tot Alaska. Planten van deze soort werden voor het eerst door Franse emigranten in Canada ontdekt. Deze planten vielen op door de langwerpige kegelvormige vruchten met een goed aroma, die veel groter werden dan de vruchten van de in Europa inheemse bosaardbei. Korte tijd later ontdekten Engelse kolonisten in Virginia een andere vorm van de scharlaken-aardbei, dit keer met kogelronde aromatische vruchten. De gevonden soort werd al spoedig naar Europa gebracht en kreeg de wetenschappelijke naam Fragaria virginiana. In Europa werden door selectie diverse rassen ontwikkeld en al in 1820 waren circa 70 verschillende rassen van de scharlaken-aardbei bekend.

Ook in Zuid-Amerika werd echter een nieuwe aardbeiensoort ontdekt. De Franse marine-ingenieur en amateur-botanicus Amédée-François Frézier (1682-1773), die voor Lodewijk XIV in de havens van Chili en Peru spioneerde, bracht in 1714 enkele planten van de nieuw gevonden soort vanuit Concepción (Chili) naar Frankrijk. Deze soort wordt Chili-aardbei genoemd kreeg de wetenschappelijke naam Fragaria chilioensis. Deze onderscheidde zich van de tot dan toe bekende vormen, onder andere door de vruchtgrootte die voor die tijd werd gezien als enorm. Toen men in Betagne trachtte om deze soort te gaan verbouwen, bleek echter dat deze maar weinig vruchten opleverde. Men ontdekte al snel waardoor dit werd veroorzaakt. De geïmporteerde Chili-aardbei bleek namelijk uitsluitend vrouwelijke bloemen te hebben, dit in tegenstelling tot de scharlaken-aardbei die tweeslachtige bloemen heeft. De Chili-aardbei bleek dus tweehuizig (aparte mannelijke en vrouwelijke planten) en de geïmporteerde planten bleken -puur bij toeval- uitsluitend vrouwelijk. Dit probleem werd opgelost door de Chili-aardbeien in rijen om en om met scharlaken-aardbeien te gaan telen. De tweeslachtige bloemen van de scharlaken-aardbeien bleken in staat om de vrouwelijke bloemen van de Chili-aardbei te bevruchten, zodat deze planten ook een volle oogst gaven. Vanaf 1750 werden vanuit Bretagne aardbeien verscheept naar andere gebieden, zoals Parijs, Londen en Duitsland. Op dat moment waren de vruchten echter nog zodanig kostbaar dat deze alleen voorbehouden waren voor de meest welgestelden. Ook rondom Amsterdam werden aardbeien verbouwd volgens de beschreven Bretonse methode.

In 1760 wordt door een zekere Miller voor het eerst een nieuwe vorm aardbei beschreven die hij “ananasaardbei” noemt. Het blijkt te gaan om een hybride van de Chili-aardbei (Fragaria chiloensis) en de scharlaken-aardbei (Fragaria virginiana). Deze hybride kon door de Bretonse teeltmethode gemakkelijk ontstaan, immers: alle bloemen van de vrouwelijke planten van de Chili-aardbei werden bij de Bretonse methode bestoven door stuifmeel van de scharlaken-aardbei. Zowel de ananasaardbei als de twee oudersoorten zijn octoploïd (2n = 8x = 56). Op het moment dat Miller de ananasaardbei beschreef, wist hij overigens zelf nog niet dat het ging om een hybride-soort. Het was in 1766 de toen nog jonge Fransman Antoine Nicolas Duchesne (1747-1827) die als eerste het mogelijke hybride-karakter opperde. De nieuwe hybride-soort werd voorzien van de wetenschappelijke naam Fragaria ananassa. Het x-teken voor de soortnaam duidt er op dat de soort is ontstaan uit een soortkruising.

Het is onduidelijk waar de eerste Fragaria ananassa is ontstaan. Sommige auteurs noemen Frankrijk als ontstaansplaats, terwijl ook Engeland en zelfs een tuin in de omgeving van Haarlem als mogelijke ontstaansplaatsen worden genoemd. Sommigen opperen ook de mogelijkheid van het onafhankelijk van elkaar ontstaan van de nieuwe hybride-soort op ongeveer hetzelfde tijdstip, doch op verschillende plaatsen. Dit is immers goed mogelijk, omdat de Bretonse teeltwijze op meer plaatsen werd gebruikt. Omtrent het ontstaanstijdstip van Fragaria ananassa bestaat wel meer duidelijkheid. De soort moet immers zijn ontstaan tussen 1714 en 1759, omdat de eerste Chili-aardbeien in 1714 in Frankrijk werden geïntroduceerd en de nieuwe hybride-soort vervolgens in 1760 voor het eerst door Miller werd beschreven.

Al snel bleek dat de nieuwe soort zodanig goede eigenschappen had, dat deze in commerciële teelten de scharlaken-aardbei en Chili-aardbei geheel verdrong. Buiten de soort Fragaria ananassa zijn andere Fragaria-soorten op dit moment daarom nauwelijks nog van economische betekenis. Heden ten dage behoren derhalve nagenoeg alle commerciële aardbeirassen tot de soort Fragaria ananassa. Deze hedendaagse cultuuraardbei wordt soms nog steeds ananasaardbei of ook wel tuinaardbei genoemd.

Doordat de oudersoorten van Fragaria ananassa geografisch gescheiden leven, zijn natuurlijke hybriden zelden waargenomen. Er bestaat derhalve geen natuurlijk verspreidingsgebied van de cultuuraardbei. Het is dus een typisch voorbeeld van een gedomesticeerde soort die door menselijke tussenkomst is ontstaan.

De geschiedenis van de hedendaagse cultuuraardbei is met het bovenstaande verhaal echter nog niet helemaal compleet. In 1850 ontdekte de in San Francisco werkende Fransman De la Revière in de wintermaanden aardbeienvruchten op de plaatselijk weekmarkt. Hij speurde de herkomst van de vruchten na en kwam er zodoende achter dat deze afkomstig waren van kussenvormende planten die direct aan de kust van Californië groeiden. De planten bleken bijna het gehele jaar vruchten te dragen, doordat er gedurende het gehele groeiseizoen (tweeslachtige) bloemen werden gevormd, dit in tegenstelling tot de tot dan toe bekende Chili-aardbeien en scharlaken-aardbeien die slechts éénmaal per jaar bloemen vormden. De la Revière stuurde zaden naar Frankrijk en deze planten bleken de basis voor de ontwikkeling van de latere doordragende aardbeien. De plant werd destijds gezien als een nieuwe botanische soort, doch wordt volgens de huidige wetenschappelijke inzichten gezien als een ondersoort van de Chili-aardbei. Daarmee is het natuurlijke verspreidingsgebied van de Chili-aardbei niet langer beperkt tot alleen Zuid-Amerika en daarmee staat derhalve ook vast dat niet alle Chili-aardbeien éénslachtige bloemen hebben.

Daarmee is het verhaal nog steeds niet helemaal compleet. Sinds eind jaren ’60 van de vorige eeuw zijn enkele wetenschappers in Zweden en Duitsland bezig geweest met het creëren van een nieuwe hybride-soort uit een soortkruising van de kleine bosaardbei (Fragaria vesca) met de hedendaagse cultuuraardbei (Fragaria x ananassa). Het doel is het combineren van de eigenschappen van de hedendaagse cultuuraardbei (met name de groeikracht en de grote vruchten) met het specifieke aroma van de bosaardbei. Het bleek echter zeer moeizaam om uit deze soortkruising vruchtbare nakomelingen te verkrijgen. Via een ingewikkeld kruisingsschema is dit alsnog gelukt. Als gevolg van dit kruisingsschema is de nieuwe soort decaploid, deze heeft dus maar liefst tien setjes chromosomen (2n = 10x = 70), waarvan er twee van de bosaardbei en acht van de cultuuraardbei afkomstig zijn. De nieuwe soort draagt de wetenschappelijke naam Fragaria vescana. Er zijn op dit moment enkele Zweedse en Duitse rassen van deze nieuwe soort beschikbaar. Commercieel hebben deze rassen echter nog geen grote betekenis; zij zijn tot op dit moment met name interessant voor wetenschappers en voor hobbytuinders.

Kenmerken en teelt

Aardbeien groeien aan lage meerjarige kruidachtige planten. De meeste rassen vormen gedurende de zomer uitlopers (stolonen), waaraan de jonge planten groeien. Deze natuurlijke vermeerderingswijze wordt van oudsher gebruikt voor de vermeerdering en instandhouding van de rassen (vegetatieve vermeerdering). De laatste jaren zijn er ook enkele rassen op de markt gekomen die door zaaien worden vermeerderd. Het niveau van deze door zaaien vermeerderde rassen is op dit moment echter nog wat lager dan van de vegetatief vermeerderde rassen. Binnen sommige marktsegementen hebben gezaaide aardbeien echter een plek verworven (met name in de perk- en potplantenteelt ten behoeve van de particuliere markt).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen éénmaaldragende en doordragende rassen. De éénmaaldragende rassen zijn korte-dag planten. Dat wil zeggen dat voor de bloeminductie korte-dag omstandigheden nodig zijn (<13 uur licht, ofwel >11 uur donker). De bloeminductie vindt dus in het najaar plaats. De geinduceerde bloemen groeien in het opvolgende seizoen na de winter uit en geven dan in juni en juli de oogst. Er is dan dus één (grote) oogst per seizoen. Vanwege de oogstperiode, die grotendeels in juni plaatsvindt, worden éénmaal dragende aardbeien ook wel junidragende aardbeien genoemd.

Bij de doordragende of remontende rassen vindt er gedurende de gehele zomer bloemaanleg, bloei en vruchtzetting plaats. De oogst is bij deze rassen meer gespreid over de gehele zomer. Doordragende rassen zou men dus daglengte-neutraal kunnen noemen, omdat voor de inductie van de bloemen geen korte-dag omstandigheden nodig zijn.

Aardbeiplanten hebben normaliter wit gekleurde bloemen. Er zijn inmiddels echter ook enkele rassen ontwikkeld met bloemkleuren die variëren van lichtroze tot zeer donkerroze (bijna rood). Deze alternatieve bloemkleuren werden ingekruist uit het verwante geslacht Comarum / Potentilla. Rassen met alternatieve bloemkleuren werden speciaal voor de particuliere markt ontwikkeld, waar de sierwaarde en de nutswaarde op die manier kunnen worden gecombineerd. Met name in het nieuwe assortiment gezaaide aardbeienrassen worden diverse rassen aangetroffen met roze of bijna rood gekleurde bloemen.

Elke stamper in de aardbeienbloem kan na bevruchting uitgroeien tot een dopvruchtje. Datgene wat in het dagelijkse spraakgebruik de aardbeienvrucht voorstelt is eigenlijk een schijnvrucht die bestaat uit de uitgegroeide bloembodem met aan het oppervlak de zogenaamde “zaadjes”, wat dus eigenlijk geen zaadjes, maar (dop)vruchtjes zijn. Het opzwellen van de bloembodem is afhankelijk van het feit of de dopvruchtjes op de bloembodem gezet zijn. Onvoldoende bestuiving en/of bevruchting leidt in het algemeen tot misvormde aardbeien, zeker als er op één plaats erg veel dopvruchtjes niet gezet zijn.

De kleur van de rijpe (schijn)vruchten kan -al naar gelang het ras- variëren van nagenoeg wit als het ene uiterste tot bijna zwartrood als het andere uiterste. In commerciële teelten zijn alleen rassen met helderrode tot donkerrode vruchten gewenst. Te lichte aardbeien worden door consumenten immers geassocieerd met onrijp, terwijl te donkere aardbeien al snel worden geassocieerd met overrijp. De laatste jaren is wat hernieuwde belangstelling ontstaan voor oude bijna witte aardbeienrassen, welke op dit moment een niche-markt opvullen.

Alhoewel aardbeiplanten meerjarig zijn, wordt de beste opbrengst en kwaliteit verkregen van éénjarige planten die tijdig zijn geplant. Voor éénmaaldragende rassen betekent dit dat eind juli tot uiterlijk begin augustus moet worden geplant om in juni-juli van het opvolgende jaar de best mogelijke oogst te behalen. Doordragende rassen worden in het voorjaar geplant, nadat de planten bij voorkeur zijn voorgetrokken in de kas. Elk jaar vervangen van de aardbeienplanten door nieuwe virusvrije planten geeft de beste opbrengst en kwaliteit.

Omschrijving collectie FruitLent

De collectie van FruitLent bestaat uit enkele doordragende rassen en een aantal éénmaaldragende rassen. De éénmaaldragende aardbeien bevinden zich op een veldje van 11 m² groot. Dit veldje is tussen de planten afgedekt met antiworteldoek, zodat onkruiden geen kans krijgen en de vruchten mooi schoon blijven. Het veldje met éénmaal dragende aardbeien bestaat uit in totaal 30 planten van diverse verschillende rassen. Er zijn geen commercieel gangbare rassen aanwezig: alle aanwezige éénmaaldragende rassen zijn namelijk afkomstig uit een eigen veredelingsprogramma (1991-2005).

De doordragende rassen worden gewoonlijk opgeplant in hangpotten die aan de veranda worden gehangen en op dit manier sierwaarde en nutswaarde combineren. Daarnaast zijn in de siertuin enkele kleine en grote bosaardbeien aanwezig (Fragaria vesca en Fragaria moschata) en bevindt zich daar tevens een veldje met de nieuwere hybridesoort Fragaria x vescana.

Er is in FruitLent ervaring opgedaan met de navolgende rassen: