Kornoeljekers (gele kornoelje)

Naamgeving en herkomst

De gele kornoelje draagt de wetenschappelijke naam Cornus mas en behoort tot de kornoeljefamilie (Cornaceae). De soort is genetisch diploid: 2n = 2x = 18.

De soort is inheems in delen van west-Azië en oost-Europa tot in Midden-Europa, met als noordwestelijke grens in het zuiden van Zuid-Limburg. Dit herkomstgebied verklaart waarom de planten een grote winterhardheid hebben (tot meer dan -35 ºC).

Het is een plant die in onze streken veel in siertuinen wordt toegepast. Dat de vruchten eetbaar zijn en dat de plant daardoor ook fruitteeltkundige waarde heeft, zal bij velen echter niet bekend zijn. Vanwege de eetbare vruchten worden ze in het buitenland ook wel aangeduid als “kornoeljekersen”. Omdat deze website is geschreven rondom het thema eetbare vruchten, vinden we deze naam hier beter op zijn plaats dan de reguliere Nederlandse naam “gele kornoelje”.

In het herkomstgebied en in de gebieden daaromheen is de kornoeljekers nog steeds populair als fruitgewas. Manden met “kizilcik”, zoals de Turken de vruchten noemen, worden aangetroffen op Turkse markten. De boom wordt in Moldavië en Oekraïne ook veelvuldig als fruitboom in tuinen toegepast. De boom is overigens niet inheems in Oekraïne, doch bereikte die regio negen eeuwen geleden. Een voormalige kloostertuin (nu botanische tuin) in de buurt van Kiev heeft een boom van 150 tot 200 jaar oud in de collectie, welke boom nog steeds regelmatige oogsten geeft.

In delen van Niederösterreich, zoals het Pielachtal, zijn de kornoeljekersen inmiddels tot streekproduct verheven, alwaar deze “Wildobst” wordt verwerkt tot diverse producten en bijdraagt tot de toeristische betekenis van de regio. Aldaar worden ze ook aangeduid met de benamingen “Dirndl”, “Dirndling”, “Dirndlstrauch”of “Gelber Hartriegel”.

K​​enmerken en teelt

De kornoeljekers vormt grote struiken tot kleine bomen. De vertakking van de kroon begint gewoonlijk al dicht bij de grond. De planten zijn zeer geschikt om in vorm te snoeien en kunnen zelfs als geknipte heggen of vormbomen worden toegepast. Indien vormsnoei achterwege blijft, zal de boom na verloop van tijd een ovaalvormige kroon vormen.

De struiken / bomen zijn bladverliezend en hebben twee soorten winterknoppen: langwerpige bladknoppen en gesteelde kogelvormige bloemknoppen. De bloemen zijn geel van kleur en komen uit de bloemknoppen die in de herfst ervoor zijn aangelegd op het éénjarige hout.

De bloemen verschijnen al zeer vroeg in het seizoen op het nog kale hout, afhankelijk van de weersomstandigheden, ergens in de periode van februari tot april. Daarmee bloeien ze nog vroeger dan de Forsythia en zijn in die periode een welkome aankondiging van de lente.

Iedere gesteelde bloemknop bevat een klein scherm viertallige bloemen. Elk scherm wordt gesteund door een viertallig omwindsel dat geelgroen is gekleurd (dit omwindsel blijft bij de latere vrucht aanwezig). Er is geen kelk. Elk bloempje heeft 4 botergele kroonbladen met 4 meeldraden en 1 tot 4 stampers.

Alhoewel de individuele bloemen klein zijn, verschijnen deze in een zodanige overvloed dat de gehele struik tijdens de bloei is bedekt met een goudgele gloed. Het effect is het fraaist waneer de plant zich bevindt voor een donkere achtergrond (zoals voor een donkere muur of voor wintergroene planten). De bloei kan een periode van enkele weken beslaan. De bloemen zijn redelijk bestand tegen vorst, waardoor de vruchtzetting gewoonlijk geen gevaar loopt. Voor een goede vruchtzetting is kruisbestuiving noodzakelijk (tussen planten die uiteraard niet genetisch identiek mogen zijn).

Tijdens de bloei geven de planten een licht geur af die bestuivende insecten aantrekt. Bestuiving vindt plaats door vroeg vliegende bestuivende insecten. Voor bijen is nectar en stuifmeel in die tijd van het jaar een welkome voedselbron.

De vroege en fraaie bloei verklaart waarom de plant als sierplant wordt toegepast. De Nederlandse naam “gele kornoelje” slaat dus op de kleur van de bloemen en niet op de kleur van de vruchten, want zoals we hieronder zullen zien, zijn de vruchten meestal helderrood van kleur.

Na de bloei verschijnen de bladeren. Deze zijn eivormig-ovaal met een gladde bladrand en een spitse bladpunt. Ze hebben een satijngroene kleur en zijn aan de onderzijde behaard. Naast de centrale nerf hebben de bladeren 4 of 5 zijnerven die parallel aan de hoofdnerf in de richting van de bladpunt lopen. De bladeren staan kruisgewijs tegenover elkaar. Omdat de bloemknoppen okselstandig zijn, verklaart dit waarom de bloemknoppen eveneens tegenover elkaar worden gevormd. De takken worden grijsgroen van kleur en oude stammen verkrijgen een grof schilferende schors. Soms is sprake van een rode bladverkleuring in de herfst, doch dit gebeurt niet altijd.

De gele bloemen worden opgevolgd door vruchten die bij de meeste struiken / bomen ovaal van vorm zijn. Bij de wilde vorm zijn de vruchten circa 2 cm lang, ongeveer 1½ à 2 gram zwaar en in het rijpe stadium meestal helderrood van kleur.

Net als kersen en pruimen is de vrucht van de kornoeljekers een steenvrucht met midden in de vrucht één steen. Botanisch heeft de kornoeljekers echter niets met pruimen of kersen van doen, want ze behoren immers tot een andere familie. Het aandeel van de steen bedraagt bij de wilde vorm ongeveer 16 à 18 % van het vruchtgewicht.

Rijpe vruchten smaken in de meeste gevallen wrang. Binnen de soort Cornus mas is echter grote variatie aanwezig in de kleur, de vorm, de grootte en de kwaliteit van de vruchten. Zo kan de vruchtkleur variëren van bijna wit, kanariegeel, helderrood tot donker-violetrood (bijna zwart). De vorm kan variëren van bijna rond, ovaal tot zelfs peervormig. Ook zijn er exemplaren gevonden met veel grotere vruchten (tot 8 gram) en/of met een minder wrange smaak.

Al deze genetische variatie heeft ertoe geleid dat er selecties zijn gemaakt die met name geschikt zijn om als fruitgewas te dienen.
Binnen de soort Cornus mas is echter ook variatie aanwezig op andere kenmerken, zoals de groeiwijze of de bladkleur. Zo zijn er vormen ontdekt met gele of zelfs bonte bladeren. Dit heeft ertoe geleid dat er ook selecties zijn gemaakt die met name voor de sierwaarde zijn bedoeld, omdat deze naast de vroege bloei in het voorjaar ook in de zomer opvallen door een afwijkende groeiwijze en/of een afwijkende bladkleur.Vormen die speciaal voor de sierwaarde of voor de fruitteeltkundige waarde zijn geselecteerd, dienen door middel van vegetatieve vermeerdering in stand te worden gehouden. Daarom zijn er inmiddels diverse benaamde klonen (rassen, cultivars) beschikbaar, waarvan de eigenschappen van dus tevoren bekend zijn. De beste wijze van vegetatieve vermeerdering is enten of oculeren op een gezaaide onderstam. Ook zomerstek is een mogelijkheid, doch dit heeft over het algemeen een laag slagingspercentage.

De meeste planten die in de handel zijn, betreffen nog steeds gezaaide exemplaren die bestemd zijn om als sierplant in parken en tuinen te worden toegepast. Bij gezaaide exemplaren kan het langer duren voordat ze vruchten gaan dragen, ook omdat de gezaaide planten in de eerste jaren vaak uitsluitend mannelijk bloeien. Bovendien zullen de vruchten van zaailingen onderling van verschillende kwaliteit zijn en natuurlijk bijna nooit het niveau halen van benaamde rassen die speciaal voor de fruitteeltkundige waarde zijn geselecteerd.

Er bestaan overigens ook enkele rassen die uitsluitend mannelijk bloeien en om die reden wel als incidentele bestuivers worden geplant tussen de vruchtdragende rassen. Omdat de vruchtdragende rassen gewoonlijk tweeslachtig bloeien, is het planten van speciale bestuiverrassen niet strikt noodzakelijk.

Vegetatief vermeerderde planten zijn uiteraard duurder in aanschaf, doch ze gaan sneller dragen, ze hebben betere eigenschappen en door een gerichte rassenkeuze zijn deze eigenschappen van tevoren bekend.

De vruchten van de goede rassen laten zich qua smaak en qua gebruiksmogelijkheden het beste vergelijken met zure kersen. De vruchten zijn geschikt voor sap, gelei, jam, om te drogen, maar ook voor verse consumptie. Ook kunnen ze worden gebruikt voor dranken, zoals voor vruchtendrank, wijnen, likeuren en brandewijnen. Nog onrijpe vruchten zijn zelfs geschikt als substituut voor olijven voor de inmaak.

De mate van wangheid varieert tussen de rassen en deze bepaalt mede of de vruchten ook geschikt zijn voor verse consumptie, of dat ze met name geschikt zijn voor verwerking. De wrangheid neemt overigens af als de vruchten één of enkele dagen bij kamertemperatuur worden bewaard. Ook neemt de zoetheid en de smaak toe als rijpe vruchten langer aan de boom blijven hangen.

De vruchten zijn rijk aan appelzuur, vitamine-C en pectine. Het suikergehalte bedraagt ongeveer 14% en het relatief hoge vitamine-C-gehalte bedraagt 400-500 ppm.

De rassen variëren onderling niet alleen in vruchtkleur, vruchtvorm, vruchtgrootte en gebruiksmogelijkheden (vers gebruik of verwerking), maar variëren ook in rijptijd. Eén ding hebben alle rassen echter gemeen: de vruchtjes rijpen niet tegelijk, doch opvolgend. Hierdoor is wekelijks doorplukken noodzakelijk. In commerciële teelten is dit een bezwaar. Ook kunnen rijpe vruchtjes worden afgeschud en opgevangen op een zeil; hiermee wordt het doorlopend oogsten vereenvoudigd. Na de oogst kunnen de vruchtjes bij een temperatuur van 4° C circa één maand worden bewaard. De vroegst rijpende rassen beginnen vanaf begin augustus te rijpen. De rijpingsperiode kan vervolgens zo’n anderhalf tot twee maanden beslaan. Bij laat rijpende rassen bestaat de mogelijkheid dat niet de gehele oogst in Nederland rijp wordt.

Niet alleen de vruchten van de kornoeljekers worden gebruikt. Ook andere delen van de plant (zoals de bloemen, de bladeren en de bast) worden in de volksgeneeskunst gebruikt voor allerlei kwalen. En de bladeren, de schors en het hout bevatten tannines die als kleurstof kunnen worden toegepast. Het hout van de kornoeljekers staat er om bekend het hardste hout te zijn dat in Europa groeit. Het hout is zo hard en zwaar dat het niet in water blijft drijven, maar zinkt. Het hout is zo moeilijk buigbaar dat het in de loop der tijd toepassing heeft gevonden voor allerlei doeleinden, zoals voor het vervaardigen van werktuigen, als wielspaken in wagenwielen, handgrepen voor messen, hamerstelen, meetinstrumenten, kammen en in houten tandwielen voor molens. Het is van belang dat het hout voor de toepassing ervan zorgvuldig wordt gedroogd.

Indien kornoeljekersen voor fruitteeltkundige doeleinden worden geplant, wordt een plantafstand gehanteerd van zo’n 3,4 meter tussen de rijen en 1,4 tot 2,0 meter in de rijen. Het aantal bomen per hectare bedraagt dan zo’n 1.470 tot 2.100 stuks. Teeltmaatregelen kunnen beperkt blijven tot minimale snoei, eventuele onkruidbestrijding tussen de bomen en mulchen. Bij bomen van enkele jaren oud is bij de productievere rassen een productie van circa 10 kg per boom gemakkelijk haalbaar. Dit betekent dat bij de bovengenoemde plantafstand van 3,4 x 1,4 meter een productie van 20 ton per hectare haalbaar lijkt.

Er bestaan overigens ook enkele rassen die uitsluitend mannelijk bloeien en om die reden wel als incidentele bestuivers worden geplant tussen de vruchtdragende rassen. Omdat de vruchtdragende rassen gewoonlijk tweeslachtig bloeien, is het planten van speciale bestuiverrassen niet strikt noodzakelijk.

Vegetatief vermeerderde planten zijn uiteraard duurder in aanschaf, doch ze gaan sneller dragen, ze hebben betere eigenschappen en door een gerichte rassenkeuze zijn deze eigenschappen van tevoren bekend.

De vruchten van de goede rassen laten zich qua smaak en qua gebruiksmogelijkheden het beste vergelijken met zure kersen. De vruchten zijn geschikt voor sap, gelei, jam, om te drogen, maar ook voor verse consumptie. Ook kunnen ze worden gebruikt voor dranken, zoals voor vruchtendrank, wijnen, likeuren en brandewijnen. Nog onrijpe vruchten zijn zelfs geschikt als substituut voor olijven voor de inmaak.

De mate van wangheid varieert tussen de rassen en deze bepaalt mede of de vruchten ook geschikt zijn voor verse consumptie, of dat ze met name geschikt zijn voor verwerking. De wrangheid neemt overigens af als de vruchten één of enkele dagen bij kamertemperatuur worden bewaard. Ook neemt de zoetheid en de smaak toe als rijpe vruchten langer aan de boom blijven hangen.

De vruchten zijn rijk aan appelzuur, vitamine-C en pectine. Het suikergehalte bedraagt ongeveer 14% en het relatief hoge vitamine-C-gehalte bedraagt 400-500 ppm.

De rassen variëren onderling niet alleen in vruchtkleur, vruchtvorm, vruchtgrootte en gebruiksmogelijkheden (vers gebruik of verwerking), maar variëren ook in rijptijd. Eén ding hebben alle rassen echter gemeen: de vruchtjes rijpen niet tegelijk, doch opvolgend. Hierdoor is wekelijks doorplukken noodzakelijk. In commerciële teelten is dit een bezwaar. Ook kunnen rijpe vruchtjes worden afgeschud en opgevangen op een zeil; hiermee wordt het doorlopend oogsten vereenvoudigd. Na de oogst kunnen de vruchtjes bij een temperatuur van 4° C circa één maand worden bewaard. De vroegst rijpende rassen beginnen vanaf begin augustus te rijpen. De rijpingsperiode kan vervolgens zo’n anderhalf tot twee maanden beslaan. Bij laat rijpende rassen bestaat de mogelijkheid dat niet de gehele oogst in Nederland rijp wordt.

Niet alleen de vruchten van de kornoeljekers worden gebruikt. Ook andere delen van de plant (zoals de bloemen, de bladeren en de bast) worden in de volksgeneeskunst gebruikt voor allerlei kwalen. En de bladeren, de schors en het hout bevatten tannines die als kleurstof kunnen worden toegepast. Het hout van de kornoeljekers staat er om bekend het hardste hout te zijn dat in Europa groeit. Het hout is zo hard en zwaar dat het niet in water blijft drijven, maar zinkt. Het hout is zo moeilijk buigbaar dat het in de loop der tijd toepassing heeft gevonden voor allerlei doeleinden, zoals voor het vervaardigen van werktuigen, als wielspaken in wagenwielen, handgrepen voor messen, hamerstelen, meetinstrumenten, kammen en in houten tandwielen voor molens. Het is van belang dat het hout voor de toepassing ervan zorgvuldig wordt gedroogd.

Indien kornoeljekersen voor fruitteeltkundige doeleinden worden geplant, wordt een plantafstand gehanteerd van zo’n 3,4 meter tussen de rijen en 1,4 tot 2,0 meter in de rijen. Het aantal bomen per hectare bedraagt dan zo’n 1.470 tot 2.100 stuks. Teeltmaatregelen kunnen beperkt blijven tot minimale snoei, eventuele onkruidbestrijding tussen de bomen en mulchen. Bij bomen van enkele jaren oud is bij de productievere rassen een productie van circa 10 kg per boom gemakkelijk haalbaar. Dit betekent dat bij de bovengenoemde plantafstand van 3,4 x 1,4 meter een productie van 20 ton per hectare haalbaar lijkt.

Commerciële aspecten

Gelet op de hierboven omschreven brede toepassingsmogelijkheden van de gele kornoelje (als vruchtboom, voor de sierwaarde, voor het hout, in de volksgeneeskunst, voor kleurstof), zijn er diverse commerciële toepassingen denkbaar.

In onze streken is de boom echter voornamelijk als siergewas in cultuur en worden ten behoeve van dit doel ongeselecteerde (“wilde”) vormen en speciale siercultivars in boomkwekerijen vermeerderd.

Als vruchtboom is de gele kornoelje al plaatselijk bekend in landen van west-Azië en oost-Europa (zoals in Moldavië, Oekraïne, Turkije, Polen) en natuurlijk in delen van Niederösterreich. De mogelijkheid om de gele kornoelje als vruchtboom voor de teelt van kornoeljekersen te telen begint hier ook langzaam aan wat meer bekendheid te krijgen. Van commerciële teelt van enige betekenis is hier echter nog geen sprake.

Omschrijving collectie FruitLent

Omdat in de collectie van FruitLent de fruitteeltkundige waarde van planten voorop staat, zijn voor de collectie van FruitLent enkele rassen kornoeljekersen geselecteerd die met name voor fruitteeltkundig gebruik zijn bedoeld.

Sinds het voorjaar van 2013 en het najaar van 2015 zijn daarom een aantal planten aanwezig van de onderstaande rassen. Deze zijn in het voorjaar van 2016 op de definitieve locatie in het siertuingedeelte uitgeplant.